Kunst in de knop

Openingswoord inspiratiedag ‘Mama, mag Mondriaan komen spelen?’ (Antwerpen 9/9/14)

Wat is uw vroegste herinnering? Het is een klassieker waarop iedereen wellicht een antwoord klaar heeft. In mijn geval ben ik twee jaar en een half, heb ik het stuur van een trapwagentje in mijn handen, en word ik voortgeduwd op een dijk aan de Belgische kust. Van het moment is ook een foto overgebleven waarop je kan zien dat de zon op mijn neus scheen en de wind krachtig door mijn haren waaide. Maar die sensaties zijn vervaagd. Mijn vroegste herinnering voelt veeleer als een herinnering aan een herinnering. Ik heb de grootste moeite om weer in de huid te kruipen van dat kleine ukje van twee, drie jaar. Met de periode daarvoor is het al helemaal onmogelijk. De baby en peuter die ik ooit ben geweest, bestaat alleen maar in verhalen van ouders en familieleden en op foto’s in plakboeken.

Ik denk dat het precies dat verlies van onze eerste kinderjaren is, dat het praten over de zin of onzin van kunst voor de allerkleinsten zo moeilijk maakt. Het zou veel makkelijker zijn moesten we vanuit onze eigen herinnering kunnen vertellen wat het met ons deed, het luisteren naar de stem van onze moeder, het bewegen op het ritme van de muziek, het tekenen van onze eerste krabbels. Misschien moet ik daarom mijn openingsvraag wat scherper stellen. Wat is uw verste herinnering aan een ervaring van schoonheid, van artistieke voldoening, van een puur esthetisch genoegen in de confrontatie met lijn, kleur, klank en beweging? Ik vermoed dat die vraag een stuk moeilijker te beantwoorden valt. Niet alleen omdat we het ons niet goed herinneren, maar ook omdat het niet evident is om te spreken over kunst vanuit het perspectief van een peuter of kleuter. Het onderscheid tussen een context waarin het esthetische voorop staat of ervaringen in de speelse interactie of exploratie van de alledaagse wereld, lijkt vanuit het perspectief van jonge kinderen moeilijk te maken.

Wat kan dan precies de meerwaarde zijn van het maken van kunst voor die allerjongste kinderen? Wat doe je met je kunst als je weet dat ze als voorstelling niet eens bestaat in hun beleving? Wat doe je met die ijdele missie van de kunstenaar om iets unieks te creëren, iets wat je altijd bijblijft en waarvan je later zegt: “toen, die voorstelling!”. Maakt het voor een peuter eigenlijk iets uit of iets een artistieke meerwaarde heeft, of zijn we in dat geval toch vooral bezig met het bevredigen van de wens van meerwaarde zoekende ouders?

Er zijn vele antwoorden op die vragen mogelijk, en naargelang het ingenomen perspectief hoor je in het debat over kunst voor de allerkleinsten kritische stemmen of grote believers. Over het algemeen kan onderscheid gemaakt worden tussen twee benaderingen: een eerste vertrekt vanuit de kunsten zelf, en plaatst het artistieke gebeuren centraal. De zoektocht naar het unieke, naar de grensverleggende vormgeving en interactie krijgen hier het grootste gewicht. Soms hoor je vanuit deze hoek ook een emancipatief argument: waarom zouden de allerjongsten geen recht hebben op de kwaliteit en originaliteit die we vanzelfsprekend vinden in het aanbod voor oudere kinderen of volwassenen? In de benadering vanuit de kunsten wordt het artistieke gebeuren op zijn eigen merites beoordeeld.

Een tweede benadering zou je als eerder educatief en pedagogisch kunnen bestempelen. Het bekijkt kunst voor de allerkleinsten vooral in functie van wat ze eraan overhouden. Het is met andere woorden een perspectief dat kijkt naar wie die baby’s en peuters aan het worden zijn, en wat ze daarvoor nodig hebben. Je komt dan al snel terecht in een verhaal van geschikte of minder geschikte formats en materialen, en van meetbare en duurzame effecten. Vanuit dat perspectief komen niet alleen de kunstenaars in beeld, maar vooral ook diegenen die dag in dag uit de kinderen begeleiden: ouders en kindbegeleiders.

Deze twee perspectieven leiden dikwijls tot andere keuzes en formats. Grofweg zijn ze te herkennen in respectievelijk een streven naar originaliteit en artistieke coherentie of een streven naar herkenbaarheid en bruikbaarheid.  Nochtans zijn beide invalshoeken perfect compatibel, en kunnen ze elkaar versterken. Tenminste, zolang we ons niet vastpinnen op definities van kunst of op wat vanuit educatief standpunt het meest ‘rendabel’ is. Misschien spreken we in dit geval beter over vroege kunsten (early arts), te begrijpen in de letterlijke zin, waarbij ‘vroeg’ niet alleen staat voor de doelgroep, maar ook voor de toestand, de gedaante van de kunst zelf. Het gaat om kunst in de knop, om praktijken waar de codes van de kunst nog niet of anders spelen, maar waar de grondstof al voluit aanwezig is. Die grondstof, dat zijn in de eerste plaats de zintuiglijke en sociale vermogens tot interactie van de jonge kinderen zelf.

Dat brengt ons tot de belangrijkste vraag: wie zijn die allerkleinsten? Omdat ze het zelf nog niet kunnen verwoorden, en omdat we geen rechtstreekse toegang hebben tot hun leefwereld, zijn we aangewezen op onze eigen observatie en interactie, maar ook op nieuwe inzichten die ons door de wetenschappen worden aangereikt. Die wetenschappen leren ons dat de allerjongsten beschikken over superbreinen die in staat zijn om nieuwe informatie te verwerken met een flexibiliteit waar we als volwassenen alleen maar van kunnen dromen. We hebben het hier over kleine mensen met een belevingswereld die nog niet verder reikt dan hun onmiddellijke omgeving. Maar tegelijk ook over wezens die over zintuigen beschikken die veel verder reiken dan die van u en ik. Ze horen beter, ruiken scherper, ze bezitten gevoelige membranen die meeresoneren met de wereld om zich heen en in zichzelf.

Het zijn luisteraartjes en toeschouwertjes die nog niet in dubbele bodems denken maar die tegelijk hun voorkeur of afkeur op de meest directe manier laten blijken. Ze hebben lak aan de codes van de kunstpraktijk, maar vormen tegelijk het strengste publiek. Ze doen niets liever dan experimenteren en exploreren, en gedragen zich daarbij als echte wetenschappers: trial and error, leren uit empirie, alles uitproberen. Ze hebben een korte levenservaring, maar ook al een eigen persoonlijkheid die ze voluit en ongegeneerd tot uitdrukking brengen. Kortom, ze belichamen een toestand waar nogal wat kunstenaars naar streven.

Daarom moeten we niet alleen nadenken over wat we vanuit de kunsten onze allerjongste kinderen aanbieden, maar ook durven zien hoe zij als publiek en deelnemer de kunstpraktijk uitdagen. De blik en het oor van het allerjongste kind dwingt ons om alle culturele ballast overboord te gooien, en opnieuw te leren kijken, luisteren, interageren met de wereld om ons heen.

Paul Craenen, Mechelen 08/09/2014