Over opiniehebbers en samendenkers

Het minste wat gezegd kan worden van 2015, was dat het te denken gaf. Een gouden jaar voor samenlevingsexperten, wereldzieleknijpers en gebeurtenissenduiders, en alles wijst erop dat de geestelijke rusteloosheid nog een tijd zal aanhouden. Wie nog twijfelt over een toekomstgerichte studiekeuze kan naast de informatica of biotechnologie maar beter ook de moraalfilosofie in overweging nemen. Wie had dat kunnen denken na enkele decennia waarin de intellectueel zich steeds verder had teruggetrokken op bergflanken waar je alleen met een gespecialiseerde uitrusting geraakt, of in de geestesreservaten waar nog vrijelijk in volzinnen gesproken wordt?

Ik neem een paar passen afstand van de dramatische gebeurtenissen van afgelopen maanden, en doe een poging om een aantal gedachten te formuleren over de schijnbare terugkeer van de denker in het publieke forum. Is de nieuwe duidingsbehoefte alleen te wijten aan uitzonderlijke gebeurtenissen, of is er meer aan de hand? En is de wijze waarop we vandaag samen nadenken en reflecteren aangepast aan de noden en de mogelijkheden van de wereld die we bewonen?

Met de komst van internet en steeds versnellende communicatiemedia leek het beroep van doordenker voltooid verleden tijd. De Italiaanse schrijver Allessandro Barrico had het een tiental jaren geleden in De Barbaren over de komst van een nieuw menstype met een hang naar ‘spectaculariteit’, naar gezichtspunten op de werkelijkheid die je alleen kan ervaren in snelheid en beweging. Deze nieuwe mens heeft niet veel op met oude cultuurwaarden die geestelijke inspanning en de waardering voor complexiteit of subtiele nuance centraal stellen. Sprekend is Barrico’s metafoor van de surfer: waar het de barbaar om te doen is, is zich te ontdoen van overtollig gewicht, te voelen vanwaar de wind komt en de juiste golf te kiezen om snelheid te maken. Snelheid in de culturele ruimte is niet gebaat bij diepzinnigheid, wel bij directe ervaarbaarheid. Die onmiddellijkheid verlangt herkenbare en maximaal deelbare betekenissen, eerder dan afwijkende, moeilijk te doorgronden genialiteit. Middelmatige, in de zin van ‘gemiddelde’ of ‘gelijkende’ inhoud is daarom een voorwaarde om de traagheid van het doorgronden te kunnen inruilen voor de snelheid van het doorklikken.

“Communicatie bereikt zijn topsnelheid waar het gelijke reageert op het gelijke, waar een kettingreactie van het gelijke op gang komt” schrijft ook Byung-Chul Han in De vermoeide samenleving. De verwachting dat uit zo’n cultuur van de versnelling alleen vervlakking en leegheid kan voortvloeien, vertelt volgens Barrico meer over de doodsstrijd van een wegdeemsterende romantische Europese cultuur dan over de capaciteiten van het nieuwe menstype. Barrico laat de conclusie aan de lezer over, maar de algemene teneur is duidelijk: er dient zich een nieuw tijdperk aan met een ander, maar daarom niet minder bruikbaar wereldbeeld. Daar kunnen we beter aan wennen in plaats van ons ertegen te verzetten met normen en waarden waarvan het referentiekader volledig is geërodeerd.

Barrico’s observaties bieden een verklaring waarom de intellectueel in het publieke debat steeds stiller was gaan spreken. Sommigen richtten zich op gefragmenteerde kennisgebieden waarin nog met een zekere autoriteit het label van expert of specialist kon geclaimd worden. Speculatief breeddenken was kiezen voor de marginaliteit, tenzij je Peter Sloterdijk of Slavoj Zizek heette. Menswetenschappers die aan het publieke debat deelnamen, psychologen en sociologen op kop, wapenden zich in toenemende mate met de instrumenten van toegepaste en positieve wetenschappen: statistieken en ‘onderzoeksresultaten’ die nog een schijn van relevantie kunnen suggereren. Filosofen kregen het helemaal te kwaad, met een werkterrein dat zich volgens sommigen per definitie beperkt tot het domein van het voorlopig ongekende, zoals Vermeersch en Braeckman het stellen in De rivier van Herakleitos: “Wijsbegeerte, of filosofie, is de studie van die problemen waarvoor we nog geen wetenschappelijke oplossingsmethode hebben.”

De filosoof op een wegsmeltende ijsschots, afgedwaald in een oceaan van data die reeds buiten zijn bereik liggen, met rondom zich de barbaren die, in Barrico’s metaforen, over het wateroppervlak surfen en kieuwen ontwikkelen om te kunnen duiken. Tot voor kort een toepasselijk beeld voor de positie van de intellectueel op het publieke toneel.

De terugkeer van de denker

Maar intussen is er toch iets aan de hand met Barrico’s barbaren. Fenomenen met suggestieve labels als ‘depressie’ en ‘burn-out’ nemen in West-Europa epidemische vormen aan, de geneeskunde lijkt niet veel meer te kunnen doen dan remediërend lapwerk. De mentale huishouding ligt overhoop en tegelijk groeien in de samenleving spanningen tussen generaties, culturen, gemeenschappen, ideologieën, rijk en arm. De druk komt zowel van binnenuit als van buitenaf en de gedachte groeit dat er misschien iets fundamenteel fout zit in onze manier van leven en samenleven. De roep klinkt dan ook steeds luider om te vertragen, en aandachtig stil te staan bij de hectiek en complexiteit waarvan we zowel de speelbal als de aanpoker zijn.

Het verlangen naar vertraging en een eerherstel van de ‘vita contemplativa’ is niet nieuw. “Door het gebrek aan rust eindigt onze beschaving in een nieuwe barbarij. Nog nooit stonden de actieven, dat wil zeggen de rustelozen, zo hoog in aanzien. Het hoort dus tot de noodzakelijke correcties aan het karakter der mensheid dat we het beschouwelijke element enorm moeten versterken.” zei Nietschze reeds in Mensliches, Allzumensliches. Slow-bewegingen hebben de digitale versnelling en globalisering sinds de vroege jaren negentig als een soort tegencultuur vergezeld – maar worden vandaag niet alleen meer gevoed door ecologisten of linkse wereldverbeteraars. De terugkeer van denkers en beschouwers van de meest diverse snit is tekenend voor een zoektocht van het individu dat hunkert naar betekenisvolle antwoorden voorbij het eigen ik, naar rustgevende mentale verbindingen. En wat is de radicalisering van overtuigingen anders dan de expressie van een behoefte om deel te zijn van iets dat groter en sterker is dan zichzelf?

Een gevoel van rusteloosheid, controleverlies en een latent gevoel van onbehagen doen de oren spitsen voor andere stemmen. Maar het leidt geen twijfel dat het vooral een opeenvolging van dramatische gebeurtenissen was die afgelopen maanden en jaren voor een andere soort van luisterbereidheid in de publieke opinie zorgde. De financiële crisis van 2008 bracht denkers in stelling die de ogen openden voor de irrationaliteit van de financiële markten en die het thema van de ongelijkheid (weer) hoog op de agenda plaatsten. Thomas Piketty gooide er met Kapitaal in de XXIe eeuw een turf vol uitslaande ongelijkheidscurves tegenaan en groeide daarmee in een mum van tijd uit tot een icoon van politiek links. Maar Europa was nog maar net begonnen met een poging om de betekenis te vatten van de komst van Podemos en Syriza, of de wind veranderde al van richting. De Syrische oorlog, de vluchtelingenstromen en de niet aflatende fysieke en mediatieke aanvallen van een apocalyptische jihad gaven deze keer denkers met een vooral conservatief of cultuurpessimistisch gedachtegoed de wind in de zeilen. Een oudere generatie met boegbeelden als Roger Scruton en Alain Finkielkraut hamerde al jarenlang op thema’s als het verlies van de Europese identiteit, cultuur en eigenwaarde onder druk van migratie, maar hun al te nostalgische blik stond een doorslaggevende invloed op het intellectuele en publieke debat in de weg. Daar slaagde Michel Houellebecq veel beter in. Met zijn roman Soumission gooide hij een akelig goed getimede bom in de publieke verbeelding. In het Nederlandse taalgebied namen jonge islamkritische filosofen als Thierry BaudetMaarten Boudry en Tinneke Beeckman het debat over. Traditioneel linkse verdedigers van de multiculturaliteit lieten het wat afweten, maar tegelijk verschenen -eindelijk- met Bleri Lleshi, Montasser AlDeme-eh  en Bilal Benyaich een aantal jonge onderzoekers en denkers met migratieachtergrond op het voorplan.

Perspectivisme

Sinds de Charlie Hebdo-moorden volgden de diepte-interviews met historici, filosofen, sociale wetenschappers en Midden-Oostenkenners elkaar in sneltempo op. Maar ze moesten de reflectietafels wel delen met bedrijfsleiders, kunstenaars, imams, burgemeesters, ex-terroristen en nieuw-geradicaliseerden. Want dat is wel het meest opvallende kenmerk van de herwonnen aandacht voor het argumentatieve debat: de aangeraakte thema’s worden in een mum van tijd zo allesomvattend dat iedereen zich betrokken voelt en niemand nog aanspraak kan maken op het label ‘expert’. Dat wordt alleen maar versterkt door de vaststelling dat professionele denkers de meest uiteenlopende en soms diametraal tegenstrijdige analyses maakten. De duiding van het fenomeen IS was daar een sprekend voorbeeld van: voor de ene commentator heeft het niets met de Islam of een aanslag op onze waarden te maken maar alles met de historische, sociale en politieke context, voor de andere kan het fenomeen niet begrepen worden zonder de voorwaarden die in de Koran letterlijk voor het grijpen liggen, serieus te nemen. De ene kant legt de verantwoordelijkheid minstens gedeeltelijk bij het Westen en kijkt naar sociale uitsluitingsmechanismes bij ons, en politieke en militaire blunders in het Midden-Oosten. De andere stelt de vraag of het Islamitische wereldbeeld überhaupt verzoenbaar is met Westerse democratie. Slechts hier en daar durfde iemand voorzichtig opwerpen dat het ons misschien aan pasklare antwoorden ontbreekt.

De kritische burger, hongerig naar duiding, kon bijna niet anders dan de sterk tegengestelde verklaringen te interpreteren als de resultaten van positioneringen en kijkrichtingen die de analyse al vooraf gaan. Dergelijk ‘perspectivisme’ zou tot voorzichtigheid en bescheidenheid moeten nopen, maar precies het omgekeerde leek het geval: uit de vloed van opinies en analyses bleek een polarisering van perspectieven die met verbetenheid werden verdedigd. Het sterkst kwam dat tot uiting in de positionering tegenover de vluchtelingenproblematiek. Niet de noodzaak voor humanitaire actie of het economische draagvlak was aanleiding tot intellectuele verdeeldheid (ik laat het politieke discours en extreem-rechtse standpunten hier buiten beschouwing), wel de morele weigeringen om seculiere normen en waarden te relativeren, of anderzijds om religie en multiculturaliteit als een samenlevingsprobleem te zien. Voor beide houdingen zijn goede argumenten, maar de volhardend selectieve aandacht die elk van beide partijen vertoont voor de gevolgen van migratie, suggereert dat ze er, veelal onuitgesproken, van uitgaan dat hun veto’s in essentie incompatibel zijn.

Dat is een probleem, want het betekent dat gerechtvaardigde argumenten van de tegenpartij genegeerd moeten worden indien je de eigen visie wil verdedigen. Wat rest is de verdachtmaking van de perspectiefkeuze zelf. Wie van islamofobie dan wel links politiek-correct denken wordt beschuldigd, verliest bij voorbaat een stuk van zijn geloofwaardigheid. Het mag duidelijk zijn dat het bereidwillige denken het eerste slachtoffer is van deze verdachtmakingen.

Denkparticipatie

Het zou dan ook een verkeerde inschatting zijn om de terugkeer van de denker op het publieke toneel te beschouwen als een herwonnen intellectuele autoriteit. Eerder het tegendeel is het geval: verklaringspatronen die tot voor kort betrouwbaar klonken vertonen kortsluitingen, en het besef groeit dat de intellectuele elites geen overeenstemmende en bruikbare antwoorden kunnen bieden op de huidige acute samenlevingsvragen. Bij gebrek aan aanwijsbare intellectuele autoriteit krijgen ‘wakkere burgers’ het gevoel dat ze meer dan ooit op het eigen denkvermogen zijn aangewezen. Sociale media verraden een grote betrokkenheid van mensen die mee willen denken, van stem en tegenstem en van nog veel meer mensen die zichzelf niet geroepen voelen om actief het debat te voeden, maar het wel massaal volgen, liken, delen. Harde bewijzen heb ik niet, maar we kunnen ervan uitgaan dat het aantal mensen dat via digitale weg op één of andere manier participeert aan debat en reflectie, een stuk hoger ligt dan ten tijde van het televisietijdperk van de jaren 80 en 90.

In dat opzicht krijgt Barrico dus ten dele gelijk: er is sprake van een horizontale versnelling die de pikorde verandert, maar het betekent niet noodzakelijk dat we minder in staat zijn om belangrijke zaken ernstig te nemen. De bestseller van Piketty is op de keper beschouwd een weinig meeslepende en vooral erg uitgebreide analyse die wellicht maar een minderheid van de lezers van begin tot eind heeft doorworsteld. Maar de heldere samenvatting, verpakt in een elegante formule (r>g) werd gehoord en had impact. Wie goed tien jaar geleden in prime time een beladen historische term als ‘De Verlichting’ zou gehanteerd hebben, zou daar raar op aangekeken zijn. Vandaag behoort het tot doorsnee repertoire in interviews met sommige politici. En het is al een tijd geleden dat we ons zorgen maakten over politieke partijen die celebrities inschakelen om de kloof met de burger te dichten met gezelligheid en een herkenbaar gezicht.

Enige hoop lijkt dus gerechtvaardigd. Sommigen zullen het tegendeel beweren, maar de ernst van de toestand zorgt ervoor dat ook een bepaalde mate van sérieux is teruggekeerd in het publieke debat. Toegegeven, de commentaren op krantenartikels staan bol van kromme gedachten, toogpraat en revanchistisch denken. Maar tegelijk vormt elke opinie die gevolgd wordt door reactie en tegenreactie in wezen een educatief proces waarin opiniemakers en burgers het met elkaar eens of oneens zijn oefenen. We leren bij, en wat individuele denkers niet kunnen, kunnen we misschien wel met zijn allen samen: de fundamenten leggen voor de samenleving van de toekomst. Dat is ook nodig, want volgens hoogleraar transitiekunde Jan Rotmans leven we niet in een tijdperk van transitie, maar in een verandering van tijdperk. Het appel van die verandering maakt dat de lokroep van populisme en fundamentalisme voor een aanzienlijk deel van de bevolking luider klinkt dan ooit, maar tegelijk schudt het een ander deel wakker. Nieuwe vormen van activisme, reflectie en burgerjournalistiek hebben ons, althans hier in het vrije Westen, minder vatbaar gemaakt voor te eenzijdige verklaringen en top-down manipulaties.

De urgentie van de gebeurtenissen in 2015 zorgde voor mentale schokgolven die ons een eerste glimp gaven van iets wat misschien ooit kan uitgroeien tot een waarlijk ‘collectief denken’. David Van Reybrouck deed enkele jaren geleden een poging tot georganiseerde denkparticipatie met zijn G1000, Sven Gatz herhaalde in 2015 een soortgelijke oefening voor cultuur met zijn burgerkabinet. Het blijven voorlopig experimenten waarbij de uitkomst misschien minder belangrijk is dan de oefening op zich. De methodes zijn voor discussie vatbaar (zoals de steeds weerkerende ‘denktafels’, gebaseerd op gecontesteerde brainstormmethodes), maar het leidt geen twijfel dat het belang van participatief denken zal blijven toenemen en dat communicatietechnologie daarin een belangrijke rol zal spelen. Dat doet de vraag stellen of we mentaal-technisch klaar staan om de volle bandbreedte van dat samen-denken te benutten. Opinievorming en debat verschuiven steeds meer naar online fora en sociale netwerken, ook al zijn die vandaag nog niet goed uitgerust om een voldragen gedachtewisseling mogelijk te maken. De reacties op de gebeurtenissen van 2015 toonden groeipijnen in het publieke denken, die misschien deels veroorzaakt worden door een gebrek aan adequate technieken en instructies om collectieve denkprocessen te modereren, verdiepen en verbreden.

Denkpijn op het internet der meningen

Een eerste groeipijn wordt duidelijk in onze omgang met de kwaliteit en proportionaliteit van meningen en analyses. Door de onuitputtelijke hoeveelheid beschikbare informatie valt voor elk standpunt van belang wel iemand te vinden die met het nodige brio een tegenstandpunt formuleert. In de politieke arena of in omgevingen met een schaarste aan ideeën kan georganiseerde oppositie levensnoodzakelijke dynamiek leveren. Botsende standpunten leveren debat en bewustwording. Ik ben er echter niet zo zeker van dat de dialectiek van these en antithese op dezelfde manier naar bruikbare syntheses leidt op het digitale forum. De impact van één ogenschijnlijk goed onderbouwde mening of tegenstem kan in de digitale sfeer lang boven zijn gewicht blijven boksen, omdat voor de individuele lezer de proportionaliteit tussen vele stemmen en enkele tegenstemmen dikwijls niet zichtbaar is en een moderator ontbreekt. Het internet der meningen ligt open, maar het is in toenemende mate zo georganiseerd dat het zich eerder aanpast aan jouw voorkeur dan dat je geconfronteerd wordt met alles wat daar tegenin gaat. Informatiebubbels van gelijkgestemde communities worden niet vanzelf doorprikt door de macht van het betere argument.

Het klimaatdebat van de laatste twintig jaar is daar een goed voorbeeld van, met ook in de aanloop naar de recente top in Parijs een aantal klimaatontkenners of critici die grote spreekruimte kregen in Nederlandse media, en die ook bij ons door de usuals suspects werden gerecupereerd. De verkondiger van afwijkende ideeën hoeft niet meer op het marktplein op een krat te gaan staan om zijn stem te verheffen. Eén sprekende titel die de gevoelige plek raakt, de onmiddellijke deelbaarheid en onze vatbaarheid voor gewenste verklaringen doen de rest.

De soms buitenproportionele aandacht voor slecht onderbouwde of achterhaalde meningen heeft de neiging te vervallen tot complotdenken, de tweede groeipijn van het publieke denken in de digitale ruimte. Samenzweringstheorieën zijn van alle tijden, maar de komst van internet vergemakkelijkt de verspreiding ervan, zoals ook Tinneke Beeckman betoogt in Macht en Onmacht. Een verkenning van de hedendaagse aanslag op de Verlichting. Helaas leest de achterflap van haar overigens zeer lezenswaardige boek zelf als een vorm van intellectueel complotdenken wanneer ‘sinister fundamentalisme’ en ‘hardnekkig neoliberalisme’ als de ontsporingen bestempeld worden (het staat er letterlijk zo) van “een ambigu postmodern denken, dat voortdurend verwarring schept en waarheidsaanspraken onmogelijk maakt”. Dat postmodern denken waarheidsaanspraken bemoeilijkt ligt voor de hand, en ik volg Beeckman wanneer ze stelt dat de methodiek van de postmoderne denker in het licht van de actualiteit aan een kritisch onderzoek toe is (iets wat ze één van die denkers – Bruno Latour – in haar boek zelf laat zeggen). Maar dat is nog iets heel anders dan een oorzakelijk verband suggereren met de extreme uitingen van fundamentalisme waarmee we vandaag af te rekenen krijgen. Het is op zijn minst een erg optimistische inschatting van de invloed die (postmoderne) denkers zouden hebben op de loop van de geschiedenis.
Aannemelijker lijkt, opnieuw, dat de directe toegankelijkheid en mediatieke hanteerbaarheid van illusoire denkbeelden en perspectieven er simpelweg toe leidt dat ze in bepaalde omstandigheden ook geloofwaardig en aantrekkelijk kunnen worden.

We moeten daarom onze pijlen richten op onzorgvuldig denken, maar we mogen daarbij de eros van de huidige communicatieve ruimte niet uit het oog verliezen. Met sociale media hebben we een instrument gecreëerd waarvan we de cognitieve verleidingskracht en morele invloed nog niet goed kunnen inschatten. Moraalfilosoof Patrick Loobuyck deed recent een voorstel om in alle jaren en netten van het onderwijs een algemeen vormend vak in te voeren waarin levensbeschouwing, ethiek en filosofie (LEF) worden gecombineerd, al dan niet ter vervanging van de huidige lessen godsdienst of zedenleer. Een waardevol voorstel dat ik ondersteun, hoewel ik denk dat het niet zal volstaan om via louter argumentatieve en comparatieve weg jongeren minder vatbaar te maken voor drogbeelden en dogmatiek. Waar we naar mijn mening te weinig bij stilstaan, is onze hang naar zelfbevestiging die op het digitale forum al te eenvoudig wordt bevredigd, of zelfs ingebed zit in de manier waarop sociale media werken. Lezersreacties op nieuwssites onthullen de tribale reflexen in ons denken. En dan heb ik het niet over een Westers versus niet-Westers denken, of over culturalistische reflexen waarvan we ons onvoldoende bewust zijn. Ik heb het over de spontane zelforganisatie van online discussies in voor -en tegen, in like en dislike, in delen en negeren. Er zijn reeds uitgebreide studies gemaakt over de al te optimistische zelfprofilering waarmee mensen op sociale media uitpakken. Iets soortgelijks is volgens mij ook het geval op gebied van het participatieve denken en de meningvorming. Derde groeipijn: het denken in sociale netwerken toont zich te zeker van zijn stuk.

Zowel gedeelde opiniestukken als de commentaren op sociale netwerken bezitten doorgaans een grote stelligheid,  zoals ook de discussies over fundamentalisme  tonen. Opvallende en extreme standpunten vallen meer op, worden meer aangeklikt en verspreiden zich sneller dan genuanceerde opinies. Bovendien zijn mensen in crisissituaties op zoek naar houvast en zoeken daar steun voor bij elkaar door te delen wat hen kan verenigen. Auteurs springen in dat gat en gedragen zich in die dynamiek al te dikwijls als leveranciers van deelbare antwoorden, eerder dan als autonome denkers. Tot daar zit er, behalve de technologie en de snelheid van verspreiding, nochtans niet echt veel verschil op de procedure waarmee ideeën vandaag en twintig jaar geleden verspreid geraakten. Het verschil zit vooral in de wijze waarop lezers en luisteraars betrokken raken. In tegenstelling tot een gemodereerd live debat of een gepubliceerde reactie op een artikel, heb je op het marktplein van de sociale media op zijn minst het gevoel dat je zelf de knoppen in handen hebt, dat je dichtbij de gepresenteerde en (zelf) gedeelde ideeën staat. Er is ruimte voor spontaniteit, half-afgemaakte gedachtes en improvisatie. Het is evident dat de criteria voor commentaar in zo’n informele ruimte anders liggen dan in een domein waar alles minstens door de handen en ogen gaat van een redactie of leescomité.

Maar precies die suggestie van een ‘eerlijker’ beeld dat als het ware een inkijk geeft in het ontstaan van gedachten en meningen, is bedrieglijk. In de digitale gespreksruimte vervalt een sociaal mechanisme dat in een groep van levende mensen altijd aanwezig is. Wanneer in een team iedereen enthousiast instemt met een nieuw voorstel, behalve één persoon die zich afzijdig houdt, dan is de kans groot dat precies die onthouding zal opvallen voor de hele groep, wat aanleiding kan zijn om een rechtstreeks gesprek aan te gaan. In de publieke digitale ruimte blijft de onthouder tot op vandaag simpelweg afwezig. Wie twijfelt over een mening of reactie, zal niet of ontwijkend reageren. Maar er zit bij wijze van spreken geen enkele kracht in die stilte. Digitaal zwijgen is een armoedige soort van twijfelen, een slap verzet. De onzichtbaarheid van het digitale zwijgen, het ontbreken van de lichaamstaal van de twijfel,  maakt dat online conversaties soms een vertekend, al te positief (of negatief) beeld geven van wat er aan de andere kant werkelijk gedacht wordt, en wat de mate van overeenstemming is rond een bepaalde problematiek. Sociale media zijn volledig gericht op activatie en reactie. Expressie van bedachtzaamheid of na-denken wordt door de inrichting van de gespreksruimte niet aangemoedigd en blijft daardoor afwezig als mogelijk sturende factor in een gemeenschappelijke gedachtegang.

Samengevat worstelt het collectieve denken in de publieke digitale ruimte met een gebrekkig proportionaliteitsbesef, met een neiging tot complotdenken en ontaardt het veelal in al te stellig geformuleerde overtuigingen die rechtgeaarde twijfel onderdrukken. Wat ontbreekt zijn instructies die de kwaliteit van een gedeelde gedachtegang kunnen verhogen en spelregels die verder gaan dan het respecteren van primair fatsoen. Aan een aantal van deze groeipijnen zou verholpen kunnen worden door een derde perspectief mogelijk te maken dat het actie-reactiepatroon doorbreekt. Denk aan een status die zichtbaar maakt dat je actief luistert of reflecteert, een symbool dat als het ware de reactietijd ‘on hold’ zet, als alternatief voor de vluchtigheid van de opgestoken duim. Of verbeeld je een ingebouwde keuzemogelijkheid om in een discussie geen positie te kiezen maar een tijdelijk, bemiddelend moderatorschap op te nemen.

de komst van de samendenker

Dat brengt me tot slot weer bij de rol van de professionele denker in het publieke forum. Het intellectuele debat, aangejaagd door de  nabijheid van de gebeurtenissen, vergleed in 2015 te gemakkelijk tot verontwaardigde stellingnames tussen sociaal bewogen contextualisten en seculiere waarheidszoekers. Waar positionering de analyse vooraf gaat, of waar reflectie de dienstmaagd wordt van activistisch handelen, daar verliest het denken geloofwaardigheid en verantwoordelijkheid.

Wat we nodig hebben zijn bruikbare en waarachtige perspectieven. Daarvoor hebben we zowel nood aan een spaarzaam, sober en kritisch denken dat het principe van Ockhams scheermes hanteert, als aan een kwistig en ruimhartig denken dat in staat is inspirerende openingen te forceren waarmee niet alleen de geesten, maar ook de harten kunnen worden veroverd. Als opinies en analyses in de digitale ruimte te beschouwen vallen als bouwstenen in traceerbare collectieve denkprocessen, dan moeten intellectuelen vandaag nadenken hoe ze in plaats van opiniehebber te zijn, opiniemaker kunnen worden in de ware zin van het woord. Krachtig geformuleerde posities zijn soms het noodzakelijke breekijzer om het denken wakker te schudden. Maar wie teveel zijn best doet om de twijfel uit zijn verhaal te schrappen, helpt het collectieve denken niet vooruit. Het is een huizenhoog cliché, maar we lijken het in ijltempo te vergeten: denkers hoeven niet per se antwoorden te bieden. De twijfel blootleggen is een legitieme opdracht voor de intellectueel, en een uitnodiging aan de gemeenschap om stil te staan en reflectief te handelen. Een horizontalere samenleving betekent dat ook het denken kan worden gedeeld. Gedeeld eigenaarschap van ideeën en visies leidt vanzelf tot een groter draagvlak en verantwoordelijker omgang met de principes die erin worden geformuleerd. Dat vraagt om denkers die niet alleen aandragers zijn van stellingen, ideeën en metaforen, maar die zich ook verantwoordelijk voelen voor de publieke ‘gang van de gedachten’ en de rol op zich willen nemen van gespreksmoderator, twijfelbevorderaar, denkbemiddelaar. Het is wachten op de komst van de samendenker.

Mechelen, 31/12/2015