Terugblik op Values in Music

Gisteren gaf ik mijn laatste college ‘Values in Music‘ aan de Universiteit Leiden. Door tijdsgebrek maar ook omdat de cursus al vier jaar loopt, gaat de pauzeknop nu in voor minstens een jaar. In tussentijd leidt het materiaal dat ik de afgelopen jaren heb verzameld misschien wel tot iets publiceerbaars. Leerzaam was het zeker en vast, en de fijne reacties van de studenten achteraf maakten me weer bewust van wat een voorrecht het is om les te geven aan jonge mensen met vaak een totaal verschillend muzikaal referentiekader (de cursus was deel van een minor Music Studies voor breed muzikaal geïnteresseerde, maar doorgaans niet muzikaal geschoolde studenten).

Het uitgangspunt van de cursus was om te reflecteren over waarden in muziek aan de hand van muzikale voorbeelden en literatuur. Ik koos daarbij dikwijls voor muziekvoorbeelden uit de Westerse canon en hedendaagse kunstmuziek die mij lief zijn: van Machaut, Beethoven, Ligeti tot Radigue; maar we luisterden evengoed naar hedendaagse geïmproviseerde muziek of muziektradities uit Georgië of Centraal-Afrika. Tegen de huidige onderwijsopvattingen in, hield ik mij bewust aan een traditionele aanpak: luisteren, lezen, doceren, bespreken. Maar in hun opdrachten vroeg ik de studenten wel connectie te maken met thema’s in de cursus via muziekvoorbeelden naar eigen keuze. En zo werd ik de afgelopen jaren geïntroduceerd in de wereld van K-pop, C-pop of Indo-pop (Aziatische studies hebben een prominente plaats aan mijn universiteit), een heel gamma aan metalgenres, mij meestal totaal onbekende wereldberoemde DJ’s, en veel hip-hop, film- en gamemuziek.

Een paar vaststellingen:

Naast veel artiesten die mij onbekend zijn, is de luistersmaak van jonge twintigers vaak behoorlijk old skool. Led Zeppelin, Nirvana en Radiohead maken nog steeds de dienst uit. Identiteit, lyrics en politieke boodschappen zijn wel veel belangrijker dan ik me kan herinneren uit de popmuziek van mijn jeugd. Tegelijk lijken weinigen zich er aan gelegen artiesten met een donker randje (denk Michael Jackson of Rammstein) op handen te blijven dragen. Ideologie wordt herkend en gebruikt waar het van pas komt, maar wordt even gemakkelijk opzij geschoven. Wat het klassieke erfgoed betreft is de situatie enigszins anders. Voor de gemiddelde student is het gehele referentiekader van de Westerse kunstmuziek volledig weg. De meesten kunnen op het gehoor muziek uit de Westerse canon historisch niet meer situeren, zelfs niet bij benadering. Een laat strijkkwartet van Beethoven klinkt voor hen even exotisch als K-pop in mijn oren. In hun luisteren valt er op dat vlak dus niet veel meer te dekoloniseren (op een ander vlak misschien juist wel!). Die onwetendheid zorgde soms voor een kloofje, maar evengoed voor een uitnodiging om zelf opnieuw en onbevangen te luisteren. De aansporing om me in te beelden hoe mij vertrouwde muziek zou kunnen klinken in de oren van iemand die het voor de eerste keer hoort, werkte erg stimulerend. Hoewel een gedeeld luisterperspectief principieel utopisch is, zet alleen al die intentie complexe processen in gang die veel stof tot nadenken bieden over wat muziek kan zijn of betekenen.